top of page
  • Foto van schrijverCirkelcoördinator

Desisitance: Veranderingen in Levensstijl Voorkomt Recidive

Een van de theoretische modellen waar COSA op gebaseerd is, is de benadering over desistance. Het Oxford woordenboek definieert “to desist” als “to stop doing something; cease or abstain”.


Desistance betekent dat iemand die voorheen feiten pleegde, dit nu niet meer doet. Dit kan bijvoorbeeld door ouder te worden, eruit te groeien, nieuw werk te hebben, een nieuwe relatie aan te gaan, of veranderingen in levensstijl die een positieve invloed op het welzijn en gedrag van de dader hebben. De literatuur wijst erop dat stabiliteit maar ook het uitbouwen van een sociale identiteit bijdragen to desistance.


Dit zijn dan ook dingen waar we in COSA belang aan hechten en door het werken met vrijwilligers een bijdrage aan willen leveren.


Tijdens een COSA traject wordt er gefocust op veranderingen in levensstijl die ervoor zorgen dat een pleger van seksueel grensoverschrijdend gedrag afstand houdt van zo'n gedrag en een volwaardig lid van de samenleving kan worden. Het belang van de mogelijkheid van individuen om nieuwe, prosociale relaties aan te gaan wordt hierbinnen benadrukt (Ward & Maruna, 2007; Ward & LeBel, 2010).


Andrews, Bonta en Wormith vonden in 2006 dat algemene recidive ook vaak samenhangt met het omgaan met antisociale anderen. Door de pleger te omringen met vrijwilligers, en door samen met hem/haar op zoek te gaan naar een niet-delinquent sociaal netwerk, wordt ook dit risico ingeperkt. Sociale inbedding kan ook zorgen voor en gestructureerde, zinvolle dagbesteding, wat op zijn beurt de kans op herval verlaagt.


Klinkt plausibel, maar wil dit zeggen dat COSA ook in de praktijk werkt? Uit een aantal effectstudies blijkt dat COSA een positief effect op recidive heeft (Wilson et al., 2005; Wilson et al.,2009). Zedendelinquenten met een hoog risicoprofiel die participeerden in COSA zouden minder gerecidiveerd zijn met een seksueel of gewelddadig delict in vergelijking met de controlegroep (hoogrisico zedendelinquenten die niet aan COSA deelnamen).


Maar hoe werkt dit programma dan juist? Hoe wordt de rol van de vrijwilligers ingevuld?


Het COSA-model bestaat uit een zedenpleger (in COSA-termen ook “kernlid” genoemd), met daarrond een “buitencirkel” van professionals en een “binnencirkel” van vrijwilligers. Een aangestelde cirkelcoördinator verbindt beide kringen met elkaar door contacten met beiden te onderhouden en te fungeren als aanspreekpunt voor alle betrokkenen. De bedoeling is dat de vrijwilligers, na een grondige training, op regelmatige tijdstippen zullen samenkomen met het kernlid. Aanvankelijk worden deze samenkomsten georganiseerd en gesuperviseerd door de cirkelcoördinator, maar de bedoeling is dat de vrijwilligers na verloop van tijd op informele wijze contacten aangaan en samenkomen met het kernlid (bijvoorbeeld door samen een koffie te gaan drinken).


Tijdens de initiële georganiseerde samenkomsten ligt de nadruk op kennismaking, legt het kernlid zijn feiten voor aan de vrijwilligers en wordt er samen nagedacht over mogelijke risicofactoren. Bij de latere informele samenkomsten draait het vooral om ondersteuning van het kernlid en monitoring. Na elke samenkomst rapporteren de vrijwilligers kort aan de cirkelcoördinator, zodat deze op de hoogte blijft. De cirkelcoördinator is ook een aanspreekpunt voor vragen en bezorgdheden van de vrijwilligers of van het kernlid.


De vrijwilligers en het kernlid komen af en toe ook nog samen met de cirkelcoördinator, ter evaluatie van het project. Indien nodig, roept de cirkelcoördinator ook mensen uit de professionele buitencirkel in (bijvoorbeeld een justitie-assistent, een externe behandelaar,…).


Naarmate de tijd verstrijkt en de cirkel goed loopt, kan er gedacht worden aan afbouw van de intensiteit van samenkomsten. Dit gebeurt steeds in overleg met alle betrokkenen. Na afloop van de cirkel is het de bedoeling dat het kernlid zelf op gepaste wijze een sociaal netwerk opbouwt of opgebouwd heeft, dat hij/zij zicht heeft op de eigen risicofactoren en er alles aan doet om hervalvrij te leven.


Wat leren we hieruit?


Positieve veranderingen in iemand's levensstijl en het voorkomen van sociale isolatie vergroot het algemene welbevinden en voorkomt recidive.


Sociale interacties met een zedenpleger kunnen helpen bij de vroeg detectie van signalen die zouden kunnen wijzen op herval. Informele sociale controle heeft ook een positieve invloed op therapietrouw. De kans op herval wordt dus lager wanneer sociale isolatie van zedenplegers kan worden voorkomen of aangepakt.


COSA richt zich op een combinatie van ondersteuning en sociale controle en verlaagt, volgens onderzoeken uit landen waar het reeds geïmplementeerd is, effectief de hervalcijfers van zedenplegers die bij dit programma betrokken zijn.

15 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Kommentare


bottom of page